Gedragstherapie richt zich direct op het probleemgedrag. Het verdiept zich niet zo zeer in de oorzaken van het gedrag. Gedragstherapie gaat er van uit dat het mogelijk is, bepaalde psychische gedragingen aan te leren om dat dit geconditioneerde reflexen zijn. Een voorbeeld: als het kind pijn heeft, gaat het duimzuigen als troost (fijn gevoel)… dit gedrag is in het begin gewenst, maar niet meer als het kind 12 jaar is. Het is al die jaren een automatisme geworden, een herhaling, een reflex, wat in de psyche ligt opgeslagen. Dit noemt men conditionering.
Bij cognitieve therapie wordt ongewenste gedrag of conditionering afgeleerd en zo nodig wordt ander gedrag aangeleerd. Als we nu het, misschien wat simpele voorbeeld van het duimzuigende kind nemen. Als ‘cognitieve therapie’ smeren we een vies goedje op de duim. Het kind wordt herhaaldelijk getraind dat wanneer het de duim in de mond steekt het niet fijn is, maar vies. Op den duur zal het reflex verminderen. Het kind wil de duim naar zijn mond brengen, maar halverwege twijfelt het en gaat terug. Uiteindelijk zal de duim geen rol meer spelen in het troostproces. Zo zou gedragstherapie ook kunnen helpen bij verslavingen e.d.